‘God heeft je zijn gunst geschonken.’ Lucas 1:30b
Net als alle christelijke feesten is Kerstmis een genadefeest. De engel komt met een boodschap van genade naar Maria. ‘Je bent begenadigd, de Heer is met je,’ zegt hij (Lucas 1:28b). Maar hij moet haar na zoveel genade wel eerst even geruststellen: ‘Wees niet bang, Maria’ (Lucas 1:30a). Gek dat we altijd schrikken van Gods genade. Alsof het niet waar kan zijn! Zoveel onverdiende gunst – dat roept protest bij ons op. Zoveel beloften. Al die zegen. Ja maar, toch niet voor mij? Kom ik hier wel voor in aanmerking? We komen zelfs met bijbelteksten aanzetten om die goedheid af te wimpelen. Maar waar zijn we bang voor?
‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst (genade!) geschonken’ (Lucas 1:30).
Hier gebruikt het Nieuwe Testament voor het eerst het woord genade. Bij de komst van Jezus. Wees niet bang: God geeft je zijn genade, want hier komt Jezus!
De genade die God in de wereld zou brengen begon met Maria. Waarom bij haar? We weten niet veel meer van Maria dan dat ze een gewoon meisje was dat ontvankelijk was voor die genade. ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd,’ zegt ze eenvoudig (Lucas 1:38).
Kerst komt met genade. Wie Jezus ontvangt, ontvangt Gods genade, of je nu Maria heet of Kim of Pim. Je hoeft daar niet speciaal voor te zijn of iets speciaals voor te doen. Het gaat erom dat je er simpelweg ja tegen zegt. Wat bij Maria begon kan iedereen ontvangen: Jezus zelf, die in jou komt wonen met zijn Geest.
Daarom opent het Nieuwe Testament met genade voor Maria en eindigt het met genade voor ons allemaal: ‘De genade van onze Heer Jezus zij met u allen’ (Openbaring 22:21).