Hij is geen God van doden, maar van levenden. Marcus 12:27a
In Gods grote plan staat een moment gepland waarop Jezus terugkomt op aarde. Iedereen die bij hem hoort krijgt op dat moment een nieuw, hemels lichaam (1 Korintiërs 15:20-23, 42-57, 1 Tessalonicenzen 4:16-17). In dat lichaam zullen we voor Gods troon staan en onze redding vieren (Openbaring 7:9-10, 22:3-4). Dan is de tegenstander definitief verslagen en wordt de hel geopend (Matteüs 25:41, Openbaring 20:14-15).
Zo ver is het nog niet. Maar als we sterven zullen we wel al blijven leven (Matteüs 10:28). Tot het moment dat God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde schept is er een plek voor ons persoonlijk bij hem (Filippenzen 1:20-23). Die wordt wel ‘de schoot van Abraham’ genoemd (Lucas 16:22), het paradijs (Lucas 23:43), het huis van de Vader (Johannes 14:2), of de intrek bij de Heer (2 Korintiërs 5:8).
Een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel (2 Korintiërs 5:1b).
Als we sterven leggen we ons oude, stoffelijke lichaam af. Maar onze geest geven we in Gods handen (Lucas 23:46, Handelingen 7:59). We zullen blijven leven, want we hebben Gods levendmakende Geest in ons (Genesis 1:26, 2:7, 1 Korintiërs 15:45b). En hij brengt ons waar hij ons wil hebben: bij hem!
Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven (1 Korintiërs 5:5).